web analytics

Mij, mij, mij.

9 sep, 2019

Het eerste wat ik vanochtend deed toen ik op kantoor arriveerde, was het doosje punaises op mijn werktafel omstoten. Nee, dat heeft geen deksel. Daarmee heb ik aardig samengevat hoe de stemming deze dagen is.

Nooit meer een boek schrijven. Een heerlijk vooruitzicht.

Afgelopen vrijdag werd ik nog streng terecht gewezen door Gilles, die daarna zelf begon te zeuren over het feit dat zijn zoon op hockey gaat maar dit terzijde. Andere mensen hebben mij al vaker meegemaakt in de laatste weken voor het verschijnen van een nieuw boek. Deze mensen verbergen hun commentaren in achteloos uitgesproken zinnetjes als ‘Wat wil je lunchen?’ of in de manier waarop ze met hun rug tegen het aanrecht leunen terwijl ze me aankijken met een blik die zegt: waar heb ik jou toch opgeduikeld en vooral, hoe kom ik weer van je af? Maar elk schrijver weet wat de rest van de wereld verdomd moeilijk te begrijpen vindt: in deze laatste weken voor het verschijnen van een nieuw boek, draait alles om mij. Mij, mij, mij. Snap je?

Vorige week zorgde een pardoes veel te vroeg gearriveerde recensie nog voor een halve dag overmoed, en het idee dat het begonnen was, het circus. Yes, dacht ik, let’s get it over and done with. Daarna werd het gewoon weer stil, en dáárna maakte de afzegging door een televisieprogramma overduidelijk dat de zaak totaal kansloos is en het maar beter zou zijn om met deze gekkigheid te stoppen. Nooit meer een boek schrijven – een heerlijk vooruitzicht. Afijn. De punaises een voor een weer in het doosje gestopt, de gordijnen opengetrokken, het kantelraam open gezet, koffie gezet. Wat kan ik meer doen? Er is een to do-lijst, uiteraard. Dat lijstje is best lang want ik ben zes weken op vakantie geweest. Maar niks lijkt te moeten. Volgende week, wanneer het te laat is, zal ik er mij eens aan zetten. Nu hang ik in mijn stoel, staar naar het scherm, sta op, wandel door de kamer, bedenk me dat ik eindelijk die schilderijen op moet hangen, misschien eens iets van deze plek moet gaan máken, staar vervolgens minutenlang uit het raam; de parkeerplaats stroomt vol en aan de andere kant van het plantsoen, voor de kerk, warmt het rouworkest zich op. Straks mogen ze er weer eentje naar eindstation De Nieuwe Ooster begeleiden.

We cruiseden een zomer lang door Amerika. Als je wil weten waarom zoveel Amerikanen op Trump stemden: praat bij je volgende bezoek aan de States zoveel mogelijk met Uber-chauffeurs – het zijn de ronddolende zielen van mensen die door de American Dream zijn vermoord. Ook de natuur is erg mooi. We hielden alle vier een dagboek bij. Het mijne blijkt meer dan twintigduizend woorden te tellen. Dat is een kleine novelle. Maar wanneer ik nu een voorzichtige poging tot creatieve arbeid onderneem, tik ik met het gevoel al jaren niet meer te hebben geschreven. Ik blijk nauwelijks nog woorden te kennen. Soms sla ik het vooruitexemplaar van Alles is OKÉ even open en verbaas me over de woorden en zinnen die erin staan. Wie heeft dat allemaal verzonnen? Waar was ik toen dat werd opgeschreven?

En daar, op het strand aan de Pacific, ontwaarde ik de surfdude in mij.

Ik geloof dat ik het meest genoot van de laatste week, toen we langs de Californische kust reden, her en der op strandjes gingen liggen, naar de surfers keken, die vrij leken. Ik vroeg me af waar ik was toen ik twintig was, waarom ik niet in Californië was, toen, maar wel in een te klein appartement, met een slecht betaalde baan, niet wetende wat te doen, terwijl Californië en die golven daar al de tijd al waren. Ik lees nu een essaybundel van Adam Phillips met daarin heel wat ingewikkeld geneuzel over Freud maar ook enige glasheldere gedachten zoals het idee dat we samenleven met de mensen die we hadden kunnen zijn. We zijn voortdurend in dialoog met de levens die we niet hebben geleefd – dat herken ik wel. En daar, op het strand aan de Pacific, ontwaarde ik de surfdude in mij. Die had ik nog niet eerder gezien, die mocht mee het busje in, samen met de rockster, de profvoetballer, de attente, liefdevolle echtgenoot, de loyale vriend, de muziekindustriebobo, de winnaar van de Lotto Jackpot van afgelopen weekend en die ene superleuke vader die van gezelschapsspelletjes houdt. Gezellig. Maar wie mag er aan het stuur zitten, eindeloze kilometers lang door de woestijn rijden die het leven van een schrijver in de laatste dagen voor het verschijnen van zijn nieuw boek in wezen is? Right.

Dit alles in acht nemende, kwam het mij in feite bijzonder goed uit dat ik de voorbije twee weken in een Kafkaësk conflict met een webshop verzeild was geraakt. Ik schreeuwde, ik vloekte, ik maakte mezelf groot en klein en huilde ei zo na, mompelde uiteindelijk tegen de mevrouw van de klantenservice: maar wat moet ik dán doen opdat iedereen van me zou houden? Ik bedoel: wanneer wordt die fiets geleverd, bitch? Zeg het of ik doe aangifte. Afijn. Seconden nadat ik voor de zeventiende keer gefrustreerd ophing zonder het vooruitzicht een fiets geleverd te krijgen, stond mijn vrouw naast mij en zei: ‘Heb jij nu echt alle witte wijn opgedronken?’ Klassiek gevalletje van een terecht verwijt in combinatie met een verschroeiend slechte timing. Waarna ik die blik weer kreeg en er een woordenwisseling volgde waarvoor je allerminst een goede verstaander diende te zijn.

Een kleine protestmars. Lou Victoria fier voorop, Lola en mijn vrouw er achteraan.

Aan een hoekje van de tafel zat Lou Victoria (7) het stilletjes gade te slaan terwijl ze met verf en kwasten in de weer ging. Mijn vrouw verdween naar de slaapkamer, de oudste kwam thuis en vroeg wat er was. Niets, riep ik. Niets! En fietste woedend naar de wijnwinkel. Toen ik terug thuis kwam met twee flesjes Douro, werd ik vanuit de woonkamer gesommeerd in de keuken te blijven tot nadere instructies zouden volgen. Nou, nou, dacht ik. Zó bont heb ik het nu ook weer niet gemaakt. Ik zette de flessen in de koelkast, ging alvast met mijn rug tegen het aanrecht leunen, klaar om ze een koekje van eigen deeg te serveren en toen kwam een kleine protestmars door de gang mijn kant op gemarcheerd. Lou Victoria fier voorop, Lola en mijn vrouw er achteraan. Ze hielden halt bij de koelkast en keken me aan. Ze hadden alle drie een vrolijke, schuldbewuste blik opgezet, zo’n blik die onmogelijk valt te weerstaan. Tot overmaat van ramp hield Lou Victoria een spandoek omhoog, een A4’tje, waarop drie rode hartjes geschilderd waren. Daaronder de slogan. In grote, vuurrode letters: wij houden van jou. Kortom. Daar stond ik, de lul, leunend tegen het aanrecht. En daar stonden zij, de schatten, te lachen en te houden van iemand die ik misschien beter niet was geweest.

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *