web analytics

Een schitterend verval (3).

23 mei, 2023

Toen ik ’s avonds thuiskwam van een heerlijk schrijfverblijf in Bergen aan Zee, met gelijkgestemden, hoogstaand alcoholgebruik, lange avondlijke gesprekken, en zowaar ook nog eens 2500 vers geschreven woorden in the pocket die voor een keer eens geen aanleiding gaven tot excessieve zelfhaat, zat er een bericht van het ziekenhuis in de inbox. De uitslag van de hersenscan stond al klaar in mijn account terwijl de afspraak met de neuroloog pas de volgende dag was.

De neuroloog keek me ijskoud aan en zei: ‘U bent de volgende.’

‘Ga je dan wel kunnen slapen,’ vroeg mijn vrouw.
Een terechte vraag, dus binnen seconden had ik het verslag open geklikt en zat ik driftig te googelen wat de radioloog in godsnaam bedoelde met supratentorieel of subcorticaal, en even later was de conclusie dat wat men in mijn hersenen had aangetroffen ergens tussen ‘volstrekt niets aan de hand’ en ‘morsdood binnen de drie jaar’ moest liggen.

‘Lig je te piekeren,’ vroeg mijn vrouw toen ze in bed stapte.
‘Nee hoor,’ zei ik.
‘Niet piekeren,’ zei ze.
‘Doe ik niet,’ zei ik.
‘Zal ik morgen met je meegaan?’ vroeg ze.
‘Hoeft niet hoor,’ zei ik.
‘Maar zou je het leuk vinden als ik meeging?’ vroeg ze.
‘Het is heel lief van je dat je dat voorstelt,’ zei ik.
‘Oké,’ zuchtte ze. ‘Ik zal het anders zeggen. WIL JE DAT IK MEEGA JA OF NEE?’
Kortom, ze wilde mee.

We moesten lang wachten. Eén keer verscheen de neuroloog en stond ik al half recht, maar er was nog een koppel voor ons en de neuroloog keek me ijskoud aan en zei: ‘U bent de volgende.’
‘Daar was ik al bang voor,’ zei ik, maar dat zei ik niet, ik knikte slechts, zakte terug in mijn stoel, en nam nog een keer alle scenario’s door die ik de avond ervoor bij elkaar gegoogeld had, en gek genoeg bleken de meest gruwelijke ook de meest waarschijnlijke te zijn. Naast mij zat mijn vrouw onverstoorbaar te lezen op haar telefoon. Een artikel over artificiële intelligentie, zei ze. Mijn vrouw weet, beroepsmatig, akelig veel over AI. Wanneer ik haar bij het ontbijt op het zoveelste verontwaardigde opiniestuk terzake wijs van de een of andere collega-schrijver of kunstenaar, die de unieke onvoorspelbaarheid van het creatieve brein en de menselijke verbeelding bezingt, heeft mijn vrouw meestal niet veel meer nodig dan de tijd die het kost om een boterham te smeren om haarfijn uit te leggen hoe volstrekt kansloos de strijd tegen de eigen onvervangbaarheid precies is, zonder daar ook maar een moment genoegen in te scheppen. Mijn vrouw, lieve lezer, bestaat uit niets dan pure goedheid, en is hoogst zelden op leedvermaak of cynisme te betrappen. Ik ken niemand die zo oprecht is als zij, en daarom wist ik dat de ironie van de situatie haar ook nu volledig ontging, en het niets meer dan een objectieve, waardevrije nieuwsgierigheid betrof die ertoe leidde dat ze in de wachtkamer van de neuroloog, wachtend op de uitslag van de hersenscan van haar man, zat te lezen hoe diens brein op termijn eenvoudigweg vervangen zou kunnen worden door een stukje zelfredzame technologie, en ik vrees dat dat dit ook precies de reden is waarom ik van haar hou.

De dreiging bestond, pun intended, enkel in mijn hoofd.

Een uur later reden we opvallend ingetogen terug naar huis. Ik dacht aan de vrouw van een vriend die, toen ze een maandje geleden bij ons kwamen lunchen, had verteld over de euforie die haar overvallen had toen ze bij nader inzien toch niet ten dode opgeschreven bleek, zoals een eerste diagnose had gesteld, maar aan iets onschuldiger leed dat relatief eenvoudig te verhelpen was geweest. Hoeveel intenser het leven plots geworden was, hoe dankbaar ze geweest was, elke dag vervuld van opwinding en een verdiepte beleving van alles wat voorheen vanzelfsprekend was geweest. Maar, zo had ze er enigszins mistroostig aan toegevoegd, dat gevoel was niet blijven duren. Uiteindelijk ga je je toch weer druk maken om wie de pot confituur terug in de koelkast heeft gezet zonder het deksel er weer goed op te draaien.

Je moet hier wel even goed bij stilstaan, appte een vriendin. Vier dit moment. Dat beloofde ik maar voorlopig lijkt het er niet in te zitten. Opgelucht, ja. Maar misschien ben ik voor euforie te realistisch, zoals ik mezelf graag noem wanneer ik door anderen van pessimisme beschuldigd word. Nog voor we thuiskwamen, had ik al bedacht dat ik niet echt aan iets ontsnapt was, in feite helemaal niet door het oog van de naald was gekropen omdat er objectief gezien al die tijd helemaal geen naald of oog geweest was. Mijn hersenen waren al die tijd gezond geweest. De dreiging bestond, pun intended, enkel in mijn hoofd en het gedoe in mijn ruggenmerg zou vanzelf uitdoven had de neuroloog me verzekerd, dus in wezen was er drie maanden lang volstrekt niets aan de hand geweest, terwijl ik me klote voelde. Het blijkt lastig om dit als een geruststelling te ervaren. Misschien betekent het wel dat ik in de voorbije drie maanden op iets had gehoopt, niet op een gruwelijk enge ziekte, of op een schitterend verval, maar op iets anders. Iets wat je niet kan overlaten aan het lot, maar enkel aan jezelf. Heb ik weer. (Niemand hoeft mij te vertellen dat dit in zekere zin een aanmatigende redenering is, misschien wel pijnlijk naar mensen toe die minder geluk hebben dan ik. Dat is niet mijn bedoeling. Ik schrijf het op zoals het zich aan me voordoet, dat is alles.)

En nu voelde hij zich een vreemde in zijn eigen lichaam.

Er komen nog vervolgonderzoeken, altijd zijn er nog vervolgonderzoeken. Vrijdag stak een jonge assistent-arts, die me bij binnenkomst zo vastberaden groette dat ik meteen wist dat ze bloednerveus was, een naald tussen mijn ruggenwervels en tapte drie buisjes hersenvocht af.
‘Wil je het zien?’ vroeg ze opgelucht. Dat wilde ik. Glashelder vocht, misschien iets dikker dan water. Jenever. Oude klare. De eenvoud van alles. Even wat hersenvocht aftappen, en dat je daar dan samen gewoon wat naar zit te kijken.
In de zaal waar ik na de punctie dertig minuten moest blijven liggen, zodat het gaatje in mijn rug zich weer kon sluiten, lag tegenover mij een zevenennegentigjarige oorlogsveteraan die later als vormgever bij Delta Lloyd werkte, en al meer dan zeventig jaar in De Pijp woonde, zo vertelde hij uitgebreid aan niemand in het bijzonder. En nu, zuchtte hij, nu lag hij hier. Voor het eerst in die zevenennegentig jaar voelde hij zich een vreemde in zijn eigen lichaam. Een vreemde in zijn eigen lichaam. Een vreemde in je eigen lichaam. Een vreemde in mijn eigen lichaam.
‘Je bent al twee dagen erg stil,’ zei mijn vrouw twee dagen later.

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *