web analytics

Kleine aanvaringen.

8 jan, 2024

Niet veel later – we hebben het nu over uren, dagen, hooguit een week, ik bevind me momenteel in een fase waarin ik de tijd als vloeibaar en circulair beschouw, een rivier die telkens opnieuw in zichzelf uitmondt, don’t ask – wandelde ik de Jumbo binnen en zoals altijd stond er een rij bij de statiegeldmachine. Nu heb ik de reputatie extreem efficiënt te zijn wanneer het op boodschappen aankomt en deze reputatie indachtig, besloot ik alvast de benodigde groenten en fruit bij elkaar te scharrelen terwijl ik die rij in de gaten hield, en hoewel ze in rap tempo korter werd, zag ik zelfs nog kans om langs de koeling met vegetarische eetwaren te passeren, een flink eind supermarkt inwaarts, en nét toen ik twee kaasschnitzels en twee groenteburgers in mijn karretje had gemikt, was de rij verdwenen.

Ik weet dat dit kan overkomen alsof ik mensen uitlach.

Tenminste, er stond nog één man bij de automaat en zijn lichaamstaal verraadde dat hij bijna klaar was, dus ik spoedde me zijn kant op en posteerde me achter hem en inderdaad, al snel schoof hij zijn laatste blikje in de automaat en meteen daarna – zonder de bon op te vragen – ruimde hij plaats. Ik duwde mijn karretje voorwaarts met de intentie aan het inleveren der blikjes te beginnen maar dat was zonder een kordate dame gerekend, die plots tussen mij en de automaat opdook en in één vloeiende beweging door haar eerste plastic flesje aan de machine voerde.
‘Excuseer?’ zei ik.
‘Ik was na hem!’ riep ze. ‘Ik stond hier al veel langer! Het was mijn beurt!’

Een tijdje terug las ik een interview met filosofe Marjan Slob, en ik noteerde de volgende quote: ‘Het verschil tussen schijn en werkelijkheid, ik geloof er eigenlijk niet meer zo in. Ik zie niet hoe je als mens buiten je belevingen kan stappen. Het idee dat er een waarheid te onthullen valt […] haalt je weg van de beleving en het lichaam zelf.’ Ik ben het hier op hoofdlijnen mee eens, wil ik maar zeggen. Dus het is zónder de beleving van de dame in kwestie te kort te willen doen, dat ik hier wens te benadrukken dat het voor mij, op dat moment, daar bij de statiegeldmachine in de Jumbo, onmogelijk was om uit de empirische gegevens die mij ter beschikking stonden af te leiden dat deze dame voor mij in de rij stond, want in de tijd die het mij had gekost om van de vegakoeling naar de automaat te karren – laat ons zeggen enige seconden, misschien uren, hooguit een week – had er toch echt niemand achter de man voor mij gestaan. Evenwel, het ontbrak mij aan de kalmte en helderheid van geest om deze beleving van de werkelijkheid rustig en weloverwogen te verwoorden, en in plaats daarvan begon ik zenuwachtig te lachen. Ik weet dat dit kan overkomen alsof ik mensen uitlach.

Een fout die mij weliswaar kortstondig enige genoegdoening van sardonische aard schonk.

Op dat moment ontdekte de dame dat de man voor haar zijn bon niet had uitgeprint. Ze riep hem terug, en hij lachte en zei ‘O ja, stom!’ en in één moeite door drukte hij op de knop en nam zijn bon.
‘Ja maar,’ zei de dame. ‘Mijn flesje! Ik had er al een flesje in zitten, dat staat nu op jouw bon!’
‘Tja,’ zei de man. ‘Daar kan ik niks aan doen, toch?’ Hij lachte, en liep weg.
‘Karma,’ mompelde ik.
‘Wát zeg jij?’ zei de dame.
‘Ik zei: dat noemen ze karma,’ zei ik.
Dit was natuurlijk een fout. Eentje die mij weliswaar kortstondig enige genoegdoening van sardonische aard schonk, maar zoals dat gaat met fouten: het maakte de zaak er niet beter op.
‘Neeneenee!’ snauwde de dame me toe. ‘Dit is geen karma, ik stond hier al, het was gewoon mijn beurt, en…’
Ik begon opnieuw zenuwachtig te lachen, waarna ze nog een tijdje op hetzelfde gegeven doorging, in verschillende formuleringen die geen van allen flatterend uitpakten voor mijn persoon.
‘Doe nu maar voort,’ zei ik uiteindelijk, onverminderd zenuwachtig lachend. Maar in alle commotie had ze twee flesjes verkeerd in de machine geduwd – ze waren wel opgeslokt maar niet geteld – dus nu drukte ze op de bel die naast de automaat hing en was het wachten geblazen op een medewerker. Ondertussen bleef de dame onverdroten haar verontwaardiging uiten en het duurde een tijdje voor ik doorhad dat ze niet meer, of toch niet alleen, tegen mij sprak maar tegen iemand met wie ze al die tijd al aan het telefoneren was en aan wie ze live verslag deed van de gebeurtenissen terwijl ze de idioot achter haar woedend aan bleef kijken, en de idioot legde zijn beide onderarmen op zijn karretje en boog het hoofd.

Ik beeld me in dat áls ze al bestaat, de waarheid tussen ons in stond, en zich enorm heeft vermaakt.

Ik heb vaker te maken gehad met kleine aanvaringen in Amsterdam. In de laatste tien jaar is het erger geworden. Mensen zijn ongeduldiger. Men – althans, ik toch – zit hen moedwillig dwars, op de stoep, het fietspad, in welke rij dan ook, dat is het idee, en nooit slaag ik erin op zulke momenten rustig en weloverwogen te reageren. Altijd weer overvalt me dat zenuwachtige lachje en zeg ik iets onhandigs wat het erger maakt of word ik simpelweg afgebluft, en nu hoorde ik de dame tegen de persoon aan de andere kant van de lijn zeggen dat het toch wel ongelofelijk was, een fucking racist, zomaar, in de Jumbo. Ze zei het op z’n Amerikaans – reesist – en ik keek op en zij wendde zich plots van mij af, misschien wel omdat de medewerker arriveerde.

Nadat ze eindelijk al haar flesjes en blikjes naar voldoening had ingeleverd en ik had weerstaan aan de verleiding om haar nog een ENORM prettige dag toe te wensen, deed ik mijn eigen blikjesding en daarna mijn boodschappen, met de efficiëntie waar ik om bekend sta, en de hele tijd – een paar minuten, een half uur, misschien drie weken lang – vroeg ik me af wat hier gebeurd was. Een misverstand. Niks meer. Ze was inderdaad vóór mij aan de beurt. Dit werd me bevestigd door de man met haar flesje op zijn bon. Ze had slechts even – een paar seconden, misschien minuten, een kleine maand, wat is het verschil? – haar plek in de rij verlaten om net zoals ik wat groenten en fruit bij elkaar te scharrelen en wilde daarna haar rechtmatige positie innemen.

Ik wil af van die imaginaire gesprekken in mijn hoofd. Ze maken me gek.

Dat kon ik niet weten omdat ik haar op geen enkel moment in de rij had zien staan die ik in mijn beleving, bij de gratie van God en Marjan Slob, vanuit de nabijheid van mijn eigen lichaam zo nauwkeurig in de gaten hield. Zij deed geen moeite dit aan me uit te leggen, waardoor ik geïrriteerd raakte en een cynische opmerking poneerde die de zaak erger maakte, waarna zij een conclusie trok die ik wel kan verklaren vanuit een sociaal-maatschappelijke context maar niet op deze specifieke kwestie van toepassing was. Ik beeld me in dat áls ze al bestaat, de waarheid tussen ons in stond, en zich enorm heeft vermaakt.

Normaal zou ik een misverstand als dit voor mezelf houden, en er gewoon rustig nog een uurtje, misschien een dag of twee, hooguit een half jaar lang verder over piekeren en eindeloze imaginaire dialogen in mijn hoofd houden waarin ik dit allemaal vanaf seconde één zou doorzien en PRECIES de juiste, al dan niet de-escalerende dingen zou zeggen, maar één van mijn goede voornemens voor dit jaar is dat ik dit niet meer ga doen. Ik wil af van die imaginaire gesprekken in mijn hoofd. Ze maken me gek, en ik heb andere dingen te doen, en ik heb sterk de indruk dat ik niet de enige ben voor wie dit geldt. Dus toen ik thuiskwam, vertelde ik alles aan mijn vrouw, onmiddellijk, en precies zoals ik het nu aan jullie heb verteld, en mijn vrouw die – dit moet ik haar meegeven – doorgaans streng maar wonderbaarlijk begripvol is ten aanzien van mijn beleving van de werkelijkheid, hoorde het allemaal rustig aan en zei: ‘Nou, dát is ook lekker.’ En daarmee, lieve vrienden, was de kous af.

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *